Boekgeschiedenis: Gravure en Ets

This image has an empty alt attribute; its file name is 01_intaglio.png
Twee maal een ets van Anthony van Dijck en een gravure. Het complete boek vind je hier

Voor een boek met tekst en gravures tussen de tekst waren twee verschillende persen nodig. Hoogdruk (de uitvinding van Gutenberg die tot in de 20ste eeuw de belangrijkste techniek was om boeken te drukken) en diepdruk zijn radicaal verschillende technieken met verschillende drukpersen en een ander tempo. Op een Gutenberg pers kon men op een dag rond de 1200 bladen aan twee zijden bedrukken. Een diepdrukpers kwam niet verder dan ca 200 enkelzijdige afdrukken.

Voor de opkomst van de gravure was de houtsnede de belangrijkste illustratietechniek. Een houtsnede werd tussen het zetsel geplaatst en kon dus makkelijk worden afgedrukt. Daarentegen was het maken van een houtsnede veel moeilijker en tijdrovender terwijl een houtblok kwetsbaar was. Je ziet regelmatig de gaatjes van de houtworm en er braken stukken af. Het was waarschijnlijk daarom uiteindelijk goedkoper om gravures te gebruiken ondanks het gecompliceerde drukproces.

De afbeelding ligt in het koper onder het oppervlak van de plaat (vandaar diepdruk). De plaat wordt volledig met inkt ingesmeerd en daarna weer schoon gewreven. De inkt blijft wel achter in de groeven en krassen. De plaat wordt op een dikke laag vilt gelegd, daarop komt het papier en dan weer een viltlaag. Het geheel gaat onder een pers. De kracht van die pers is enorm en zo wordt de inkt uit de groeven in het papier gedrukt.

This image has an empty alt attribute; its file name is 0_intaglio.jpg

Graveren deed men met een burijn. Het was een moeilijke techniek in vergelijking met etsen maar eenvoudiger dan het maken van een houtsnede omdat fouten konden worden hersteld. De graveur duwde de burijn met meer of minder kracht in een koperplaat en bewoog behalve de burijn ook die koperplaat. Daarvoor gebruikte hij (of zij) een kussentje waarop de plaat kon ronddraaien en omhoog en omlaag worden bewogen. Zo ontstond een lijn die, afhankelijk van de gebruikte kracht, breder of smaller was. Graveren was een specialisme. Kunstenaars beperkten zich meestal tot het maken van een tekening of een ets, die vervolgens door de graveur werd uitgewerkt.

Dergelijke gegraveerde platen konden rond de 1000 keer worden afgedrukt zonder dat de kwaliteit noemenswaardig achteruit ging.

Ontwerp en afdruk: het portret was een losse koperplaat. Daarnaast een koperplaat met onderaan een afdruk van de plaat.

Etsen was een andere, simpeler techniek. Een koperplaat werd bedekt met een laag was en daar kon je dan een afbeelding in krassen. Het was de bedoeling dat het koper kwam bloot te liggen. Vervolgens werd er een sterk zuur over de plaat gegoten waarmee de afbeelding in het koper werd uitgebeten.

David Hockney using the same technique as the 17th century master Romein de Hooghe

Een gravure van enige omvang kostte een week om te maken, een ets ten hoogste een paar uur. Waarom dan toch graveren? Pas na 1650 was het mogelijk om etsen te maken die, net als gravures, minstens 1000 keer konden worden afgedrukt voor de kwaliteit achteruit ging. Om etslijnen van voldoende diepte te maken dienden die lang aan het zuur te worden blootgesteld. Maar daardoor werden ze ook breder. Een harde etsgrond werd halverwege de zeventiende eeuw uitgevonden. Daardoor konden fijne maar diepe lijnen worden uitgebeten zodat de platen vaak konden worden afgedrukt. De ets werd nu een massamedium in handen van kunstenaars als Romeyn de Hooghe.

200+ years of illustrations: Ovid’s Metamorphoses

Een mooie website over de houtsnede vind je hier

Plaats een reactie